11
1 Holoférnes zeide tot haar: Wees gerust en vrees niet; nog nooit heb ik iemand kwaad gedaan, die bereid was koning Nabukodonosor te dienen; 2 en wanneer uw volk mij niet met minachting had bejegend, zou ik mijn lans niet tegen hen hebben opgeheven. 3 Maar vertel mij nu eens: waarom zijt ge van hen weggegaan en hebt ge het besluit genomen, naar ons over te lopen? 4 Judit antwoordde hem: Luister welwillend naar de woorden van uw dienstmaagd; want zo ge de raad van uw dienstmaagd volgt, zal de Heer iets groots met u doen. 5 Bij het leven van Nabukodonosor, den koning der wereld, en bij zijn kracht, die u is toevertrouwd, om alle afgedwaalden te tuchtigen: aan u is het te danken, dat niet alleen de mensen hem dienen, maar dat ook de dieren op het veld hem gehoorzamen. 6 Want uw scherpzinnigheid is aan alle volkeren bekend; en de gehele wereld weet, dat gij de enige bekwame en krachtige man zijt in geheel zijn rijk, en in alle landstreken wordt uw krijgskunst geroemd. 7 Ook zijn de woorden van Achior ons niet onbekend gebleven, en weten wij, wat er op uw bevel met hem is gebeurd. 8 Welnu, het staat vast: onze God is door de zonde zozeer beledigd, dat Hij door zijn profeten aan het volk bekend heeft gemaakt, dat Hij het overlevert om zijn zonden. 9 En omdat de Israëlieten weten, dat zij hun Heer hebben vergramd, heeft een grote angst voor u zich van hen meester gemaakt. 10 Bovendien is er hongersnood bij hen uitgebroken, en zijn ze door gebrek aan water ten dode gedoemd. 11 Ze zijn al tot het besluit gekomen, hun vee te doden en het bloed daarvan te drinken. 12 Ook zijn ze van plan, de voorraad koren, wijn en olie, die aan den Heer hun God is gewijd, als voedsel te gebruiken, ofschoon God hun heeft verboden, hun hand daarnaar uit te steken; zij willen zich voeden met wat zelfs niet met de handen mag worden aangeraakt. En omdat zij dit hebben gedaan, zullen zij zonder enige twijfel aan de ondergang worden prijsgegeven. 13 Toen ik, uw dienstmaagd, dit begreep, ben ik van hen weggevlucht, en heeft de Heer mij naar u gezonden, om u dit mee te delen. 14 Maar omdat uw dienstmaagd den Heer moet dienen, ook zolang ik bij u ben, daarom zal uw dienares s'nachts naar buiten moeten gaan, om tot God te bidden. 15 Dan zal Hij mij te kennen geven, wanneer Hij hen straft voor hun zonden, en zal ik bij u komen, om u ervan op de hoogte te brengen. Daarna zal ik u midden door Jerusalem leiden; heel het volk van Israël zal in uw macht zijn, als schapen zonder herder, en zelfs geen hond zal tegen u blaffen. 16 Dit alles werd mij door God voorspeld; 17 en omdat God vertoornd op hen is, ben ik gezonden, om het u te berichten. 18 Al wat zij gezegd had vond bij Holoférnes en zijn dienaars een gunstig gehoor. Zij stonden verbaasd over haar wijsheid, en zeiden tot elkander: 19 Op de hele wereld is er geen vrouw met zo'n schoon gelaat, die zo verstandig kan spreken. 20 En Holoférnes sprak tot haar: God heeft goed gedaan, u vooruit te zenden, om het volk aan ons over te leveren. 21 Gij hebt iets goeds beloofd. Welnu, als God dit voor mij in vervulling doet gaan, zal uw God ook mijn God zijn; dan zult gij in het paleis van Nabukodonosor hoog in aanzien staan, en zal uw naam bekend worden over de gehele aarde.